Vroeger was ik nooit zo van de idolen. Iedereen had posters in zijn of haar tienerkamer hangen van popsterren, voetballers of andere helden. Mijn muren waren kaal.
Omdat je toch mee wil doen, als 14-jarige, begon ik mezelf maar aan te praten dat ik verliefd was op Gilbert O’Sullivan. U weet wel, dat mannetje met namaak sjofele kleren en pet, achter de piano. Matrimony, Nothing Rhymed, dat soort werk. Met Sinterklaas kreeg ik prompt een poster van hem. Zogenaamd blij riep ik o en ah, om Gilbert vervolgens aan de muur boven mijn bed te prikken. Ik hoorde er ook bij.
Neil Diamond vond ik eveneens leuk, maar dat leek me geen veilige keuze. Tussen leeftijdgenoten die lyrisch werden van Jimi Hendrix of Pink Floyd.
Ik hád gewoon geen idolen, toen. Tegenwoordig voel ik steeds sterker behoefte om de schade in te halen. Want op rijpe leeftijd heb ik plots wél mannen waar ik kritiekloos bij weg kan dromen. Roger Federer mag bijvoorbeeld groot boven mijn bed. Zo’n schat, lijkt me dat. Zie ik hem een wedstrijd verliezen, dan ben ik die hele dag een tikje uit mijn humeur. Wie er naast mag hangen? George Clooney. Helemaal mijn idee van een stuk, en hij maakt nog goeie films ook.
Popsterren mogen er nog steeds niet bij hangen. Voor mijn zoon ben ik de eeuwige risee toen ik laatst verbaasd riep: “Heeft Neil Diamond een nieuwe plaat gemaakt?, als reactie op een vers nummer van Pearl Jam. “Uit jouw tijd mam, Pearl Jam. Hoe kun je je zo vergissen’, klonk het ontstemd.
Ik hou het bij Federer en Clooney. Een veilige keuze.
Leave A Comment