Voor het hotel staat een enorme plataan. Vanuit onze kamer, op de zesde verdieping, kijken we tegen zijn kruin aan, dus enorm is niet overdreven. De gemeente van de Noord-Hollandse stad waar we een paar dagen verblijven, weet zo’n boom op waarde te schatten. Rondom de dikke stam zijn bankjes aangebracht. Daar zitten we elke dag wel even. Om te kijken naar de vele fietsers met kratjes voorop, de jongeren die zich hier verzamelen en de zwervers die af en toe met een blikje Schultenbräu plaatsnemen. Wij, als hangouderen, roken onder het weelderig gebladerte ons sigaretje.
Twee jongens, jaar of achttien, zijn bezig met de gekste capriolen. Ze balanceren in handstand op een elektriciteitskastje, zetten zich horizontaal tegen een verkeerspaaltje aan. Hand onder, hand boven, dan het lichaam strekken, zodat ze als een stijve vlag aan de mast hangen. Tot slot springen ze met een salto van ons bankje. Bewonderend bedienen we ze van een klein applausje. “Zitten jullie op turnen?”, wil ik weten. Nee hoor, dat hebben ze zichzelf allemaal aangeleerd. “Hij kan de handstand veel langer volhouden dan ik”, wijst de ene jongen een tikje jaloers naar zijn maatje. De twee blijken aan street running te doen. Acrobatische toeren uithalen met behulp van straatmeubilair. In het hotel bekijken we een internetfilmpje waarop jongeren uit een raam van de tweede verdieping springen, tegen gevels oplopen, zich als slangen door speeltoestellen wurmen. Het ziet er zo makkelijk en losjes uit.
De hangouderen zijn weer helemaal bij. Street running, wie kent het niet.
Leave A Comment